MENU

Tweet of schrijf een reactie

Het leven van Melieke de Honingbij

Door Coen Hamers

Opgedragen aan de nagedachtenis van
Johan de Meza,
Oprichter der N.V. Bijenstand Mellona te Santpoort
Layout, Omslag en Illustraties: Herman Nygh, Heemstede Litho en Druk: N.V. Grafische Industrie Heemstede

Dit is een wondere geschiedenis die ik vertellen ga. Wondere dingen zo als die bijna niet meer gebeuren tegenwoordig, maar zo aardig dat ze je zeker zullen interesseren. Het is zó begonnen...

Er staat een boom achter in de tuin. Op het eerste gezicht een doodgewone, met bladeren omdat het zomer is en met een heel dikke stam omdat hij al heel lang daar achter in de tuin heeft gestaan. Zo op het oog dus een doodfatsoenlijke boom, waar niets op aan valt te merken, maar in zijn hart toch anders dan je zo van buiten zou vermoeden. Er zit een gat in die boom. Van buiten echt een gat dat helemaal niet door iedereen gezien zou worden; van binnen een gat zó groot, dat je er een kit kolen in leeg zou kunnen gooien zonder nog maar de helft te vullen. Maar pas op ... . blijf een beetje uit de buurt met je kit kolen, want ik zei je al dat het zomer is en bovendien is dat gat niet leeg.
Ook al is de zon nog maar nauwelijks opgestaan, er zijn er daar, die al klaar wakker zijn en binnen enkele ogenblikken volop aan het werk zullen gaan. Er is weer veel te doen vandaag. Water moet worden gehaald .... kamers moeten worden geboend en geschrobd .... er zijn honderden kinderen die moeten worden gevoerd en verzorgd .... en bovenal .... de zon beloofd weer rijke oogst. Want nü is het zomer; nu moeten de voorraadschuren worden gevuld, opdat straks in de winter niemand honger zal moeten lijden.
De eerste zonnestralen zetten de tuin al in volle gloed en achter de tuin vlamt het paars van de bloeiende heide. Het wordt druk daar binnen. De wachters hebben hun plaatsen bij de poort al ingenomen en wee degene die nog wil proberen ongemerkt naar binnen te sluipen. Hij zou z'n waaghalzerij duur moeten betalen. De sjouwers die straks op de heide hun werk zullen beginnen, maken zich al klaar om te vertrekken. Ze rennen druk bewegend door elkaar en hebben allemaal grote haast om direct het eerste weg te zijn. Over de kinderkamertjes, waar luie grote dikke en nog heel kleine magere kindertjes met spanning hun ontbijt afwachten, spoeden zich de kindermeisjes naar de voorraadkamertjes waar de oogst van de laatste weken ligt opgeslagen. Het wordt hoog tijd het eten voor al die lekkerbekken weer klaar te maken. Ze moeten veel eten, want des te eerder zijn ze groot en des te eerder kunnen ze dus ook meehelpen aan al het werk dat nog gedaan moet worden, voor het weer winter wordt.
Het is ook warm binnen. Al dat geloop en gedraaf moet het wel warm maken.

Maar terwijl de eerste werklieden uit de spleet de stralende zon in dartelen, malen tien, twaalf ijverige werkers met als molenwieken wapperende vleugels een stroom van verse koele lucht het gat in. Zo kan er heel wat warmte gemaakt worden, zonder dat het er ooit te warm kan worden. Buiten klimt de zon en brengt warmte in overvloed op de heide. Af en aan vliegen de nijvere lieden. Zwaarbeladen op de terugweg naar dat merkwaardige gat in die boom en dan met vernieuwde kracht weer licht en dansend terug naar al dat lokkende paars. Het wordt een goede dag vandaag. Honderden handen staan klaar om alles wat binnen gebracht wordt direct over te nemen en veilig op te bergen. Maar er gebeurt daar binnen méér ....
In de dichtgemetselde waskamertjes wordt er gerommeld en gestommeld. Daar achter in de hoek, vlak bij de voorraad-kamers wordt zowaar een heel dak omhooggewipt. Dat moet een krachtpatser zijn. Even de omgeving verkennen .... nog een stukje hoger klauteren en hup .... eruit. Onze vriendin Melieke de honingbij is een ijverig leven begonnen.

Werken - werken - werken.

Sjonge, wat een leuke drukte is dat hier. Melieke strijkt eens een paar keer over de vleugeltjes die al die dagen in het kamertje strak tegen haar aan gevouwen hebben gezeten. Eens flink haar ogen uitwrijven om het nog beter te kunnen zien. „Hela, loop me niet ondersteboven. Heb je zon haast?" Het antwoord is direct klaar en zeer duidelijk: „Sta niet te suffen. Begin liever aan je werk. Je ziet toch dat er nog van alles gedaan moet worden. Heb je je kamertje al schoon gemaakt?"

Met een beteuterd gezicht kijkt Melieke eens achterom en ziet, dat in het kamertje waar ze zo juist uitgekropen is nog allerlei velletjes los langs de wanden hangen en op de bodem liggen. „Nee, dat is te gek, gauw eerst die smeerboel maar eens opruimen." Met haar kopje omlaag kruipt Melieke het kamertje weer in en gaat ijverig aan het werk. Vlug alle rommel bij elkaar vegen en naar buiten gooien en dan straks eens gauw gaan kijken wat al die andere drukte betekent. Als ze haar eigen kamertje weer keurig netjes in orde heeft gemaakt en er juist over denkt eens verder op te gaan kijken, ziet ze vlak bij nog een kamertje, ook al vol met velletjes. Net behang dat half van de muur is t getrokken en er nog half aanhangt. Melieke zou geen goede bij zijn, als ze daar langs had kunnen lopen. Vlug duikt ze weer omlaag en gaat ijverig aan het werk. Eerst de vloer goed aanvegen, dan al die vellen van de wand en weer naar buiten naar het volgende kamertje. Zonder er zelf erg in te hebben, is Melieke ijverig aan het werk geslagen en reinigt kamertje na kamertje.

Ze krijgt het er warm van en na verloop van tijd kan ze een opkomend gevoel van honger niet langer onderdrukken en gaat eens aan de andere kant kijken, waar het nog drukker is dan bij de vuile kamertjes. „Wat is dat?" vraagt ze aan een zeer ijverige werkbij, die al maar druppeltjes heerlijk geurende nectar in een kamertje stapelt. „Proef maar", is het antwoord en dat laat Melieke zich geen twee keer zeggen. Voorzichtig steekt ze haar tongetje in het kamertje en proeft eens. „Nee maar, dat is lekker". Weer wipt haar tongetje naar binnen en nu komt het niet eerder omhoog, dan nadat ze zich helemaal vol gezogen heeft, „En is dat nu nectar?" vraagt ze dan, maar de bij van daar straks antwoordt al niet meer, want er moet gewerkt en niet gepraat worden.
Voldaan gaat Melieke weer terug naar de vuile kamertjes en doet zoals iedere goede bij doet, die nog maar een dag oud is. Poetsen, schrobben en vegen aan een stuk door en dan zo af en toe eens snoepen van die heerlijke, zalige nectar. Zo zou je wel honderd jaar willen worden.

HET REGENT.

Hoeveel dagen Melieke 20 cellen gepoetst en honing gegeten heeft, weet ze zelf al niet meer. Ze heeft in die dagen niet op of om durven kijken want altijd opnieuw was er ergens een oudere werkbij geweest die tot spoed maande. Vandaag is het echter anders geworden. De oude ervaren bijen die op andere dagen steeds maar met meer nectar kwamen aandragen, waar van die lekkere honing gemaakt werd, lopen vandaag maar wat op de raten heen en weer. Ze zijn een beetje humeurig allemaal en maken kleine ruzietjes, omdat ze blijkbaar niet weten wat anders te doen. Er is vandaag ook geen haast bij het poetsen der cellen waaruit de jonge bijen zijn komen kruipen. Als Melieke veel vroeger dan op andere dagen bij de honingkamertjes komt, is het daar reeds een drukte van belang. Al die niet-werkende oude bijen zitten sputterend bij elkaar en slurpen af en toe een druppeltje honing, blijkbaar om nieuwe kracht op te doen voor verder gekrakeel. Er is niemand die merkt dat ook veel jonge bijen, die toch. eigenlijk poetsen en schrobben moeten, met wijd open ogen en oren het geruzie van de oude werkbijen volgen. Melieke vergeet er zelfs door om van de honing te snoepen. „Ik zeg je, dat het met de zomer gedaan is," hoort ze een heftig met haar vleugels waaierende werkbij met schelle stem beweren. Er is een heel oude bij die onder het genot van een druppeltje honing instemmend knikt. Het is haar aan te zien, dat ze al heel veel dagen geleden het dak van haar kamertje heeft getild om haar leven als werkbij te beginnen. Melieke kan niet nalaten haar vol bewondering aan te kijken, terwijl ze daar zo zit en steeds maar druppeltjes honing opzuigt. „Dat moet wel iemand zijn die veel weet," denkt Melieke, en in stilte hoopt ook eens zo oud en verstandig te worden. „De zomer is voorbij en de heide is al bijna uitgebloeid," hoort ze dezelfde schelle stem van daar straks weer beweren, „en na die regen van vandaag blijft er helemaal geen nectar meer in de bloempjes over". Daar schrikt Melieke toch wel van. „Stel je voor, geen nectar en dus geen honing meer", denkt ze. Misschien heeft de oude werkster naast haar het beteuterde gezichtje gezien, want ze haast zich ons Melieke ge-gerust te stellen. „Wees maar niet bang m'n kind." zegt ze, „er is al honing genoeg binnen gebracht voor jullie, meer dan genoeg." En dan vertelt ze Melieke over de grote wondere wereld buiten de boom. Ze vertelt aan een stuk door. Over de prachtige zon, die licht en warmte had gegeven in de voorbije weken. Over al die schitterend gekleurde bloemen, waarin je steeds opnieuw van die heerlijke nectar kon vinden. Maar ook over de dagen waarop de regen in stromen is neergevallen, precies zoals vandaag. O weet Melieke niet wat regen is? Nee, dat is niet fijn. Als Melieke groot is kan ze wel eens bij de uitgang gaan kijken, nu is dat nog te gevaarlijk. „Jij zult nog lang mogen leven m'n kind," zegt het oudje, „veel langer dan wij bijen die in het voorjaar en in het begin van de zomer geboren zijn."
„De zon, de zon," schalt het dan ineens van boven, en op hetzelfde ogenblik is alles en iedereen weer in volle actie. Het oudje is al nergens meer te vinden en van de ruzie makende werksters kan je nog juist de laatste weg zien rennen. Er is weer werk .... voor iedereen.

DE WINTER KOMT.

Het oudje is die dag niet meer terug gekomen. De regen is opgehouden en wel schijnt de zon, maar een koude gure wind jaagt de meeste bijen al weer gauw terug naar de veilige warmte daar binnen in de boom. Hard moeten ze er voor vechten om weer binnen te kunnen komen, want de koude verlamt haar vleugeltjes en de wind blaast ze telkens weer weg van de ingang. Voor de oudjes betekent dat het einde. Een roemloos einde van een kort maar ijverig leven in dienst van het bijenvolk dat in de komende winter teren gaat op de voorraden die de oudjes binnen wisten te brengen.
Er klimmen maar weinig jonge bijen die dag uit de kamertjes. Dan is er ook weinig werk voor de bijen die de laatste dagen hebben moeten poetsen en vegen. Melieke is een goede bij en gaat dus op zoek naar ander werk.

Vooraan vlak bij de ingang wordt er nog hard gewerkt. Maar dat is vreemd .... die hebben allemaal de kamertjes in de raten in de steek gelaten en klauteren tegen de binnenkant van de boom. Hu .... het tocht hier ook. Toch eens kijken wat daar allemaal gebeurt en of er nog hulp nodig is.
Zonder op of om te kijken werken honderden oude en jonge bijen aan de beveiliging van hun huis tegen de komende koude. De spleet in de boom, welke heel de zomer lokkend wijd heeft opengestaan, laat nu veel te veel koude naar binnen. En dus wordt de spleet kleiner gemaakt. Er is nog hars en ook nog van dat plakkerige bruine spul waarmede de kastanje in het voorjaar al z'n knoppen had ingesmeerd. Goed dat daar flinke voorraden van zijn aangelegd. Nu komt dat alles prima van pas.
JVlelieke is al heel gauw mee aan het sjouwen en pleisteren. Als zo veel handen helpen is het werk gauw gedaan, maar er zijn nog meer plaatsjes waar de koude wind naar binnen dringt en dus moet ook daar de boel dicht gemaakt worden. Zolang er nog ergens kou gevoeld wordt, is er die dag geen tijd om aan eten te denken. Pas laat, als het bijna al donker gaat worden, is er nog een kansje om gauw wat van de honing te snoepen. Niet te veel, want de winter kan lang duren en dan moet er steeds nog wat te eten over blijven. Melieke kan die avond de slaap niet vatten. Stil zit ze in de beschuttende warmte. Lang zal het nog duren voor ze eindelijk eens naar buiten zal mogen. Naar buiten, waar het 20 heerlijk moet zijn. Buiten, waar nu de winter begonnen is.

SNEEUW.

Wekenlang hebben de bijen stil bij elkaar gekropen op de raten gezeten. Niemand werkt meer; zelfs bewegen doet bijna niemand. Buiten hebben storm en regen over de verlaten heide gejakkerd. Binnen is het bijna niet meer licht geworden op deze sombere dagen.
Wel is het er lekker warm gebleven. Telkens als de kou te ver in het gat dreigde door te dringen, zijn de bijen in beweging gekomen en hebben van de honing gegeten. Je buik vol eten, daar word je immers lekker warm van. Dan zijn de werksters, die aan de buitenkant de bol van bijen tegen de koude' beschermd hebben, afgelost door anderen die midden in de bol vanzelf lekker warm gebleven zijn.
Melieke heeft juist haar tongetje uit de honing teruggetrokken en is pas haar taak aan de buitenkant van de bijenbol begonnen, als de nieuwe dag aan gaat breken. Veel vroeger dan de laatste dagen het geval is geweest en heel anders. Een vreemd licht valt net door de nog maar heel kleine opening in de boom binnen en zet alles in een wonderlijk helle gloed. „Zo licht was het bijna ook toen het nog zomer was, denkt Melieke en ze vraagt zich af, of er misschien dan toch weer gauw een nieuwe zomer zal zijn. Buiten groeit het vreemde licht en brengt onrust en beweging binnen in de holle boom. Samen met vijf, zes anderen kan Melieke haar nieuwsgierigheid niet langer bedwingen en met plotseling weer teruggekeerde haast, spoeden zij zich naar de kleine opening, waar in de laatste weken geen bij zich meer vertoond heeft. Voor haar ogen ontrolt zich een wonderlijk schouwspel. Haastig moeten zij zich omkeren om niet door de felheid van die zonoverschenen witte sneeuwvlakte verblind te worden. Maar dan stormen zij weer vooruit. Er is immers weer zon en ~ onervaren als zij zijn -- als er zon is, zijn er toch weer bloemen en is er weer nectar. Heel die witte blinkende zee daar voor hen is toch vast en zeker de bloemenweelde waarover zij zoveel hebben horen vertellen. Reeds springen de eerste over-moedigen los van het gat de wijde ruimte in en — o zalige gewaarwording — zij vliegen.

Een vaag gevoel van dreigend gevaar weerhoudt Melieke op het laatste ogenblik nog even dit voorbeeld te volgen.

Wantrouwen tegen dat toch wel bijzondere licht houdt haar nog op de rand van het vlieggat. Dan storten de verraderlijk naar buiten gelokte levenslustige bijen neer in de witte sneeuwmassa. Een bijtende vrieskou heeft zich in haar vleugeltjes vastgebeten en maakt het terugkeren naar de veilige warmte van de bijenbol onmogelijk. Melieke ziet hen nog even wanhopig tegen deze onbekende vijand vechten, dan bewegen zij niet meer. Een scherpgebekte koolmees springt tak voor tak omlaag en ruimt — zonder ook maar even zijn zwarte petje af te zetten — dit bijenkerkhofje op. Er zal nog veel op te ruimen zijn vandaag.
Als Melieke reeds lang weer in de beschuttende warmte van het bijenvolk is opgenomen, bibbert ze nog over al haar leden.
Buiten werkt doodgraver koolmees juist zijn honderdste bijtje van die dag naar binnen.

Hoera, het is lente.

Op een goede dag waait een zoele, geurige windstroom het gat binnen. Na de vele maanden van wachten komt de lente toch nog onverwacht. Al vroeg in de morgen springen de oudste bijen van het gat weg op zoek naar oude bekende plekjes. Binnen begint de grote schoonmaak. Overal wordt stof en vuil bij elkaar geveegd en naar buiten gewerkt. Veel ijverige handen zijn in de voorbije maanden verloren gegaan en dus is er voor de overblijvers nog veel meer werk. Alle kamertjes moeten schoon, want er moeten weer nieuwe voorraden worden opgeslagen. Maar er moeten ook weer jonge bijen komen en alleen in heel zorgvuldig bewerkte kamertjes wil de koningin der bijen een eitje leggen waaruit die jonge bijtjes geboren kunnen worden. Dus wordt er schoon gemaakt, de hele lange dag

Op de plaats waar de tuin overgaat in de nu dorre en bruine heide, staat een wilgenhaag. Onder de koesterende eerste zonnestralen zijn wonderlijk glimmende zilveren knopjes aan de takken van deze wilgen gekomen. Zilveren knopjes die op sommige plaatsen al overgaan in een fijn geweven tapijtje van gele stuifmeeldraad-jes. De bijen, die de weg naar de heide van vorig jaar nog weten, behoeven niet eens zo ver te gaan. Bij het passeren van de wilgenstruiken zien en ruiken ze plotseling iets heel bijzonders. Stuifmeel .... Welke fatsoenlijke bij zou daardoor niet helemaal van de kook raken. In vliegende haast grijpen ze links en rechts van de gouden overvloed en spoeden zich terug naar het volk. Bij het binnenrennen van het gat schreeuwen ze het al uit: „We hebben stuifmeel. Kom mee nog meer halen, er is volop." Alles wat niet beslist binnen moet blijven werken, trekt het gat uit op weg naar de gevonden schat.

Ziet ze daar eens binnen komen, van onder tot boven geel bestoven en met zwaar beladen korfjes. Melieke neemt binnen de gele goudklompjes in ontvangst en stapelt al dat verse nieuwe voedsel weg in de schoongemaakte kamertjes. Als zo'n kamertje halfvol is met losse korreltjes, duikt ze met haar kopje voorover naar binnen en stampt alles eens flink aan. En dan weer nieuwe korreltjes er op stapelen en opnieuw stampen tot het kamertje vol is. De stroom stuifmeel die binnengebracht wordt is bijna niet te verwerken. Een wijde kring van stuifmeelkamertjes vormt zich rondom de eerste celletjes waarin vandaag een eitje is gekomen. Goed dichtbij, zodat straks de bijenlarfjes welke uit de eitjes zijn gekropen veel eten gebracht kan worden. Dan worden ze gauw groot en kunnen meehelpen bij het verzorgen van de massa bijenlarfjes, die verder in het voorjaar uit de eitjes zullen komen, steeds meer iedere dag opnieuw, opdat straks in de zomer het volk weer groot en sterk zal zijn.

De wijde wereld in.

Er zijn vandaag vreemde jonge bijen uit de celletjes komen kruipen. Grote dikke bijen zijn het, tnet zware grove koppen. Lui zitten ze op de raten en laten zich aan alle kanten volstoppen met eten. Ze kunnen wat aan, die nietsnutten. De gehele dag is Melieke nu al in de weer geweest om eten voor de heren aan te slepen en nog geen enkele keer is er een geweest, die gezegd heeft dat hij genoeg had. Integendeel, telkens opnieuw vallen ze gulzig op de honing aan en verslinden alles met steeds hongerige monden. Verder doen ze niets dan luieren. Ze gaan niet eens fatsoenlijk even op zij als Melieke van een juist leeggegeten kamertje naar een vol wil gaan. Goed dat er in deze weken volop nectar wordt binnengebracht.

Buiten in de tuin bloeien nu de goudgele paardebloemen. fe zult vast nooit geweten hebben, dat ook daar honing in te vinden is. En toch is het zo. Zie de bijen maar eens ijverig werken. Honing en stuifmeel uit zo'n doodgewone paardebloem, hoe is het mogelijk. In de steeds warmer wordende zon ontluiken dagelijks honderden nieuwe bloemen. En iedere dag opnieuw zijn er meer bijen, die door jongere zusters bij het werk binnenshuis worden afgelost en dus naar buiten mogen trekken. Steeds meer jonge bijen worden geboren. Daar binnen gonst en wriemelt het dat het een lieve lust is. De oudere bijen wordt al dat jeugdig gedoe en gelawaai op de lange duur toch wel wat te veel. 's Morgens als de zon maar even zijn stralen laat zien, trekken ze er al op uit en telkens als ze volbeladen thuiskomen, maken ze maar weer zo gauw mogelijk, dat ze uit die drukte vandaan komen.
Vandaag is het ook Melieke te bar geworden en ten einde raad is ze langs de raten naar voren gelopen en zit nu op de rand van het gat, waarachter al dat drukke gewrie-mel verborgen is. Haastige bijen spoeden zich in en uit en telkens ziet ze goede bekenden die fier de vleugeltjes uitslaan en wegzweven de zonnewarmte tegemoet. Voorzichtig beweegt ook Melieke haar vleugeltjes en zonder dat ze het zelf merkt is plotseling alle steun onder haar pootjes verdwenen en danst ze voor de ingang. Omhoog . . . omlaag ... en dan weer gauw terug in het vlieggat. „Ik vloog .... en ik ben helemaal niet gevallen," denkt ze dan, en wip .... weg is ze weer.
De sprongetjes die ze maakt worden groter en brutaler. Juichend over dit heerlijke nieuwe, blijft ze minutenlang voor het vlieggat op en neer dansen tot ze moe-gespeeld in een hoekje bij de ingang- gaat zitten uitblazen.

Binnen is het lawaai en geroezemoes nog veel sterker geworden. In de ingang drommen tientallen oudere werkbijen bij elkaar en bespreken blijkbaar gewichtige zaken. Daar moet Melieke het hare van weten. Onopgemerkt in al die drukte kan ze heel dichtbij komen en hoort daar wonderlijke afspraken. „Het wordt hier veel te vol," meent een ervaren bij, die vorig jaar het werk op de heide nog heeft meegemaakt. „Het wordt tijd dat we wat anders gaan zoeken. Onze koningin heeft hier werk genoeg gedaan en bovendien wordt al gauw een prinses geboren en dat kan nooit goed gaan. Er past maar een koningin in een bijenvolk. Ik ga me reisvaardig maken." Iedereen snapt die wijze woorden. Melieke rent met alle oude werkbijen mee naar de honingkamertjes en volgt het goede voorbeeld van de oudsten. Zoveel als ze maar kan laadt ze in haar maagje en dan weer naar buiten. Als een lawine stort de zwerm zich het vlieggat uit. Gonsend en dansend trekken ze weg. De wijde wereld in.

Toelichting

Gebruik de hoekjes van de pagina's om een bladzijde om te slaan. Of gebruik de pijltjes van je toetsenbord.

De Stichting Archivalia Post&Hamers heeft vriendelijk toestemming gegeven voor digitale publicatie van dit prachtige boekje op deze website.